Gerard

Gerard is overleden. Een tragisch ongeval, dat vragen oproept, die mij niet interesseren, want: Gerard is overleden. De rest is bijzaak.

Het dringt slecht tot me door. Gerard en de dood, ze passen niet bij elkaar. Het enige dat ik in de dagen erna tegen zijn dochter weet te zeggen, is: jouw vader heeft een beter mens van me gemaakt. Dat geldt waarschijnlijk voor veel meer achterblijvers die met hem samengewerkt hebben.
We waren twee van de handvol linkse studenten in onze MBA klas, twaalf jaar terug. Negentig studenten mochten elk drie keuzevakken kiezen. Financial Engineering, waar de prof uitlegde hoe je via een Luxemburgs BV’tje gratis een Porsche kon rijden, was drie keer overingeschreven. Gerard en ik vormden samen de helft van de klas Business Ethics. Ik was nog jong, idealistisch, heel naïef. Wat was zijn excuus? Nou, gewoon.
Over liefde, bijvoorbeeld. We stonden in een bar, het was laat, het was leuk. Hij praatte met een mevrouw. Van een afstandje zag ik hem in de lach schieten. Even later vroeg ik, “Waar ging dat over?” Hij antwoordde, “Ze was aan het vertellen wat ze allemaal wilde in een vent, een enorme waslijst. Ik hield het niet meer, en schoot in de lach. Zo werkt het helemaal niet, joh! Je komt iemand tegen waarvan je denkt, die wil ik per sé gelukkig maken. En dat ga je dan proberen, de rest van je leven.” Hé, zo had ze er nog nooit over nagedacht. Ik ook niet. Het klinkt idealistisch, maar hoe hij het zei, het landde.
Die kwaliteit, om wildvreemden of bekenden te bereiken en te veranderen, daar heeft de wereld van geprofiteerd, ik incluis. We waren in Zuid-Afrika, hadden net een reeks colleges gehad over het enorme taboe op condoomgebruik en het gigantische AIDS probleem in het land. We waren op een shopping trip naar een marktje. Ik liep een paar rondjes en zag een opstootje, leek het. Een aantal verkopers stonden om iemand heen – Gerard natuurlijk. Hij had het over familie en AIDS en een verhaal over zeesterren. Hij kreeg een paar mannen zover dat ze beloofden die avond nog met hun zonen en dochters te gaan praten over, jawel, condooms.
Marnix, ontwikkelingswerker op hoog niveau, kon vertellen over hoe je het onderliggende systeem moest aanpakken waar arme burgers het slachtoffer van waren. Hij bereikte ongetwijfeld meer, zijn impact is veel strategischer. Gerard had direct impact, van mens tot mens. Zijn oprechtheid, de manier waarop hij leefde wat hij zei, het blijft me bij. Gerard zit in me.
Toen ik ziek werd nam hij het initiatief om onze oude klas te mobiliseren, #MBALS (ik heb ALS). De hulp die hij hielp mobiliseren leverde cruciale schakels op van de kettingreactie die uiteindelijk zou leiden tot een investeringsfonds voor ALS, bijvoorbeeld.
Doorzettingsvermogen. Frits, een collega van me, had in het verleden met hem samengewerkt. Frits vertelde met genegenheid over hem, hoe ze samen een grote deal hadden opgezet. Een paar dagen voor de deal rond was, zakte Gerard tijdens het schaatsen door het ijs. Stoned van de pijnstillers zat hij aan tafel bij de klant, om het rond te krijgen. Ze slaagden erin! Toen hij onzin begon te ijlen, nadat de handtekeningen waren gezet natuurlijk, besloot Frits hem snel naar huis te brengen. Een legendarische anekdote was geboren.
Ik ben de tel kwijt, bij hoeveel goede doelen hij betrokken was, of het aantal verenigingsbesturen waar hij in zat. Ook niet zo relevant. Hij was naast inspirator gewoon mijn vriend. Een vriend die me uit een groot dieptepunt trok, door me op zijn boot de zonsopgang te laten zien. Een vriend die mijn nichtje vertelde welk bas-loopje ze moest oefenen, en de originele LP leende waar dat opstond (Songs in the key of life, Stevie Wonder, track I wish), een object dat ouder is dan ik en bewijst dat de afgelopen veertig jaar niets verbeterd is in de audio industrie. Ik dwaal af. Niet eenvoudig om stil te staan bij de dood van zo’n vriend. Denkend aan zijn gezin huiver ik even. Hoe verwerken ze zo’n plotseling verdriet, zo’n abrupt einde? “Met Gerard in ons hart”, appte zijn vrouw Lenie me.
Een paar weken geleden was hij er nog, hier thuis. Hij bracht een nieuwe lading oude LP’s mee en de allereerste schaatsen voor Zoe. We praatten bij. Ik vervloekte nogmaals zijn anekdote over hoe hij bij toeval in Brighton bij David Bowie op het podium belandde en mee mocht jammen (ik gun iedereen alles maar sommige dingen ontsnappen gewoon niet aan mijn jaloezie). Hij vertelde over hun kinderen Eva, Martijn en Renée, trots als een pauw. Ik kon proeven hoeveel zin in kleinkinderen hij had.
“Doe je hem straks de groeten, en zeg je dat we van hem houden?”, zei zijn dochter me kort na zijn overlijden. Ik geloof niet in een afterlife, maar dit geloof ik wel. Natuurlijk doe ik dat, al is het ’t laatste wat ik doe.
Gerard Struijf, 1963-2017.

Even Flow

Zoe blessed this day by climbing on my bed with me in it (uttering “Daddy is a climbing frame!”), transforming it into a train, tjoeke-tjoeke-tjoeke’ing first to Mama station and then to Portugal. She looked long and deep into my eyes, a rare treat, before descending and running off at top speed. This girl is very comfortable with top speed.

A blessed day it may be, I disgruntle inside. No, that is not a verb, I know, shut up, you’re making it worse. I’m on ventilation 23 hours per day, roughly. I cherish that free hour, using it to enjoy a daily shower without the constant, fast pumping of a machine. Today, though, I’m going to 23 3/4 hours of ventilation per day. No more breathingmachine-free showers. This change means nothing to everyone and the world to me. It’s another concession, capitulation of another piece of independence, another surrender to the disease. Kicking ALS in the balls? Ha, a vain dream for me, these days. Others do, and some small parts I helped put in motion, so, hey. But, me? For weeks now my struggle has been to get enough energy back to just think clearly, maybe even to write, so I can perhaps slingshot my spirit back into another round of battle, out of this swamp of lethargy and depression.
Well, you’re reading this, so what happened? Did the new drugs finally kick in? No. Was it that I finally, for once, went to bed on time? Perhaps. Was it taking Iris’ oft-repeated advice to shower with the breathing machine on, so I won’t completely tire out myself by doing the heavy work of said machine on my stubborn own? Likely. No, what turned my mood, what gave me this tiny flame of inspiration that I will hopefully kindle into a fire… was the following:
Cold. Shaking. Waiting for the water to warm me. Spasms, they hurt. God, why can’t I just grab the shower head myself? Frustration builds in my stomach. Everything is shite. I turn to the meditative exercise that has always, always been here to help me: counting the breath. 1… 2… 3… The machine pumps and wheezes.
“But it’s not even MY breath I’m counting!”, I think, exasperated.
“Was it ever?”, Buddha answers, peacefully, his voice bright as daylight, clear in my head, loving.