When The Levee Breaks

Lang geleden, toen ik single was, joeg ik maandenlang op een blonde bijzondere scharrel (niet Iris). Op onze derde en laatste date bracht ze een cadeautje mee: IV, het vierde album van Led Zeppelin. Net als mijn eerste CD van Leonard Cohen, ook een cadeautje, bleef hij jaren in de kast staan voor ik hem begon te luisteren. Een bevriende bassist vertelde dat het laatste nummer van dat album, When The Levee Breaks, een favoriet van hem was om na een stressvolle dag voor het slapengaan te hard te draaien. “Die drums, man!” Ja, die drums. Jaren later kreeg ik tijdens gitaarles inzicht in en veel liefde voor het spel van Jimmy Page, van Led Zeppelin dus, die in de rockdocu It might get loud vertelde dat die drums waren opgenomen in de centrale hal van een groot landhuis. Vette akoestiek! Revolutionair voor die tijd, andere bands raakten geïnspireerd en namen vervolgens hun drumstel op in een liftschacht, bijvoorbeeld. Luister naar die drums en je hoort de dijk breken. (Sla de versie van Bob Dylan vooral over, trouwens. Hij maakte 35 jaar na Led Zeppelin’s meesterwerk een liedje dat op dezelfde bluessong uit 1927 gebaseerd is als en laat daarmee horen dat gelijke ingrediënten niet per se tot een gelijkwaardig eindproduct hoeven te leiden. Zijn versie is een rozijn terwijl Led Zeppelin van dezelfde druif een geweldige wijn wist te maken.) Luister naar de drums!

Dat stuk tussen haakjes verdient een korte toelichting. Een van de eerste dingen die me richting Zen trok waren de boeken van Janwillem van de Wetering. Die boeken vertellen over zijn reis naar Japan, zijn ervaringen in kloosters en met zentraining. Hij maakt geregeld het instituut en symbolen en eigenlijk alles aan Zen belachelijk. Een goed voorbeeld daarvan vindt hij in een overgeleverde belevenis (uit de tiende eeuw) die thans als koan fungeert: “Een monnik vraagt meester Ummon, ‘wat is boeddha?’ waarop Ummon antwoordt, ‘poepstok’.” Oftewel, er is niks heiligs aan, aan die hele boeddha, niets is heilig en daarmee alles. Mijn beperkte begrip in ieder geval. Dat zorgde voor een heel benaderbare boeddha. Ik ben opgegroeid met christelijke kerkdiensten, preken en psalmen en hoge echoende kerken waar je moest fluisteren uit respect voor God, met een hoofdletter en onoverbrugbare afstand tussen Hem en mij. Geen gozer waar je nou gezellig mee gaat kletsen of zo. Veel later heb ik wel iets meegekregen van het nut van nederigheid, dat eigenlijk vanzelf komt als je durft te gaan zien hoe ontzettend nietig je bent, maar dat is een les voor gevorderden. Niet een beginpunt dat je er eerst instampt, voor mij werkt dat niet. De vrijheid om alles belachelijk te maken, alles ter discussie te stellen, elke keer mijn leraren te vermoeien met alweer dezelfde basisvragen, dat leidde tot overtuiging. Ergo, Bob Dylan is een muziekgod én een poepstok.
De zon schijnt, tegenwoordig. Mijn veertigste verjaardag was een ouderwets festijn en er gebeuren veel fijne dingen. De relaties met Iris en Zoë worden dieper en intiemer. Ons huwelijk heeft een dikke dip overleefd en we praten nu regelmatig, zijn ontzettend samen ouders van onze dochter en doen deze laatste fase echt samen. We hebben een oppas gevonden zodat ik tijd met haar kan doorbrengen zonder Iris erbij. Hoe leuk gaaf fantastisch tof ik ook ben (en wees eerlijk, dat is toch wel heel enorm leuk gaaf fantastisch tof), ik verlies het toch altijd weer van haar moeder (baas boven baas), dus tijd samen met Zoë zonder mamma zorgt voor verdieping. We zijn steeds meer dol op elkaar, er is steeds meer tussen ons. Daarmee groeit ook het besef dat ze verdriet zal hebben als ik vertrek. Dat is een blinde vlek van me, het idee dat anderen zullen treuren. Ik vermoed dat de gedachte dat ik na mijn dood nog pijn veroorzaak te lastig voor me is. Het valt echter niet te ontkennen als Zoë zo duidelijk blij met me is. Shit.
Er komt vrede en leegte. Zoveel moois omringt me dat het raar is om een hoofdstuk te schrijven over een dijkdoorbraak. Die is er wel, ik zie de scheuren nu ontstaan en voel het water al tot mijn lippen stijgen. Het is al heel lang duidelijk dat die dijk gaat breken, maar met pure wilskracht en heel veel hulp is het nog lang goed gegaan. Gewoon door blijven leven, met alles wat dat inhoudt. Voor een groot deel is dat: grenzen oprekken en er daarna overheen springen, het diepe in, altijd op zoek naar het nieuwe. In allerlei vormen. Vooral in je werk. Het leven is het interessantst aan de randen en als je die niet wegduwt komen ze steeds dichterbij tot je vastgeroest wordt. Daar moet je jezelf aan geven, aan dat streven, net zoals de sushichef Jiro (die al 79 jaar in het vak zit, hoezo pensioen, kijk de documentaire) zegt. Oké, alles met mate, hij is een beetje monomaan – zijn kinderen riepen op zondagochtend “Mam, er ligt een vreemde man in je bed!” – “Nee, jongens, dat is je vader.”
Ennieweej, dat je je dus moet geven aan je leven. Doen, volledig. De beloning komt vanzelf wel. Dat is niet alleen een zenwijsheidje, het is ook wat de meest succesvolle mensen die ik ken me hebben verteld. Succesvol en gelukkig is natuurlijk niet hetzelfde, maar voor mij draagt succes wel bij aan gelukkig zijn.
Nichtje Arta is op bezoek, meegereisd met zus Reneke uit Australië. Ze is een paar maanden jonger dan Zoë en zag me voor het eerst in een jaar. Hij is ziek, zegt Reneke als ze doorkrijgt dat ik niet heel veel beweeg. “You need to fix him!”, schreeuwt ze verontwaardigd. De volgende ochtend vraagt ze, “Is he fixed now? Why not?!?!” Arta is twee jaar oud en bezit nu al genoeg skills om bij Accenture te werken als managing director.
Ik was ook zo. Altijd fixen, wat dan ook. Een half jaar geleden kreeg ik spitsvoeten. Hop, op zoek naar een oplossing. Twee maanden lang elke paar weken naar de gipsmeester van het UMCU (waar ik inmiddels wel dik tevreden over ben!, nu de inspectie nog) om mijn voeten terug te duwen in vorm en dan snel gips er omheen te laten drogen. Het werkte best goed, een paar maanden dan. Tegenwoordig ben ik uitgefixt. Ik heb pijn als ik lig, in mijn schouder, alsof er een lucifer onder gehouden wordt. Ik wacht tot de pijn vanzelf wegsterft omdat ik het teveel moeite vind het uit te leggen aan de verzorging.
Wat doe je dus wanneer de dijk breekt en je de opgestapelde pijn ineens niet meer aankunt? Als je voelt dat het geen tijdelijke dip is maar je het gewoon niet meer vol kan houden? Als je levenslust toch opraakt? Als er dagen komen dat je er geen zin meer in hebt, dat je niet meer wilt, niet meer kan? Ik bedoel… Bijvoorbeeld. De spasmen worden heftig genoeg om het slapen te verhinderen. Met veel concentratie kan ik ze tegengaan. Ontspannen kost dus energie die ik niet heb. Parkinson moet pas écht een bitch zijn, zeg. Of, dezelfde zorghandelingen die ik al jaren onderga, zoals ontcuffen, dat qua ongemak en pijntjes het ruim wint van een brazilian (don’t ask), elke dag twee keer, gaat nu ineens onder m’n huid zitten. Het was sinds januari 2016 oké en nu ineens niet meer. Mijn benen voelen sinds kort alsof ik een halve marathon heb gerend (op zich mooi meegenomen, andere mensen moeten daar een halve marathon voor rennen). Niemand begrijpt me, boehoe, zowel in directe communicatie als hoe het is om weg te glijden uit de maatschappij. Stuk voor stuk zijn al die dingetjes (ik heb een waslijst, hoor) best mee te dealen. Ik word gevloerd door lilliputters, of een horde mieren. Genoeg druppels water om een dijk te breken.
Ik hoorde laatst dat een ernstig zieke man mijn blog las om inspiratie op te doen en moed te vinden. Dat is zo mooi dat ik aarzel met dit hoofdstuk. Als de dijk breekt en de eenzaamheid, machteloosheid, frustratie, noem maar op, als die je teveel worden, hoe kan je daar een inspirerend verhaal van maken?
Door met een weloverwogen krachtige aanloop over de laatste grens heen te springen. Ook dit moet je vanuit kracht kunnen doen. Niemand wil sterven, maar als het onvermijdelijk is, kun je het maar beter goed doen, met een lach. Ik wil tevreden en blij doodgaan, potverdorie, en dat gaat me nog lukken ook. Mijn leven is pas compleet als dat gelukt is. Ik ben in de uitzonderlijk luxueuze positie dat ik daar naar toe kan werken, al was het ook gelukt als ik op mijn tachtigste uit de bocht was gevlogen met een oldtimer Porsche (doodgaan in auto’s kan binnenkort niet meer). Nu wordt het een laatste looping met een straaljager, driekwart rond, verticaal de grond in.
Ach, hier schrijf ik al jaren over. De dagen dat ik niet aan de dood dacht het afgelopen anderhalf jaar zijn in de minderheid. Dit is gewoon de zoveelste stap in het proces van aanvaarden en beslissen. Misschien vat ik ze nog eens samen, als overzicht van de stappen naar euthanasie. M’n verhaal wordt repetitief, tijd voor een wending – of een einde.