Teardrop

Vrijdagnacht, de laatste gasten van de muziekavond zijn naar huis. Het was als vanouds, er werd eerst lekker gegeten waarna ik muziek liet horen. Late Night Tales van David Holmes duurt ongeveer een jaar, zo betoverend. My Cold Little Heart, Michael Kiwanuka, een fenomenale compositie, prachtig opgebouwd. Een nummertje van Sohn, een missertje van Fela Kuti, een technotrack, etcetera. De favoriete videoclips van Zoe oogsten ook vanavond “Oh!”& “Ah!”. We halen nog even de modulaire synthesizer uit de kast, maar de belangrijkste module ontbreekt: Roland de Hongaar. Zonder hem krijgen we slechts basisgebliep uit het apparaatje, in plaats van klanken waar Trent Reznor jaloers op wordt.

Het was een goede avond. Ik heb me er doorheen geploeterd en maximaal van genoten, wat neerkomt op bijna niet. Zo gaat het tegenwoordig. Haperende ogen, vastzittende longen, energiegebrek (ik draai op eco-mode), het wordt steeds moeilijker om ergens plezier aan te beleven. Boehoe! In de stilte van deze nacht kijk ik naar de afgelopen weken.
Een aantal momenten valt op. Het gesprek waarin hopelijk definitief tot me doordrong dat mijn pijn mijn last is, en dat ik niet kan blijven verwachten dat anderen die meedragen. De start van het bundelen van het tweede boek, in samenwerking met zoveel trouwe vrienden. Altijd moe zijn. Het onderhoud met mijn zenleraar, die zei: “Meester Ryokan zou trots op je zijn!” Groot compliment. Ik antwoordde, “Ik niet.” en huilde. De derde verjaardag van Zoe! Mijlpaal voor haar en ook een beetje voor mij, en ook haar laatste verjaardag die ik mee zal maken. Oeh. Het gesprek met een vriendin die vroeg hoe ik me nou eigenlijk voelde? “A failure,” was m’n oprechte antwoord. De brief van Anne Jan, ontvangen in januari, die ik nu herlees. Hij kent mij, tot in m’n haarvaten en m’n gekneusde brein, en vertelt me via die brief dat het niet van mij is, dat gevoel van failure, dat onvermogen om langer dan een kwartier tevreden met mezelf te zijn. De overtuiging dat ik nooit goed genoeg ben is een demon. Niet wie ik ben. Zie, het wordt een stem, in plaats van een overtuiging. Ik klamp me vast aan zijn brief. Het is een laatste kans op vrede met mezelf. What are friends for? Well, ze redden je leven, bijvoorbeeld.
Ennieweej. Ik draai om de hete brij heen. Wat me écht bezighoudt is wat eergisteren gebeurde.
Woensdag is een mooie fijne zomerdag voor iedereen die bewegen kan. Ik heb een deprimerende dag en vertel dat Iris als ze thuiskomt van een middag met familie in de groene grote tuin van haar neef. De foto’s van die tuin met spelende kinderen herinneren me aan de woonboerderij waar we opgroeiden. Foto’s. Ik vraag en ontvang ze van vrienden op reis, zie hoe ‘buiten’ eruit ziet, hoe ze genieten, samen. Ik zit meer binnen dan een gevangene. Reizen, samen buiten zijn, genieten, het is een moeilijk te realiseren droom. Het best mogelijke is genieten van andermans genot, maar soms is het ook gewoon zwaar deprimerend. Dat vertel ik allemaal aan Iris, tot ik me realiseer dat dat ook geen doen is, thuiskomen bij een chagrijnige pessimist. Ik bied mijn excuses aan, Iris zegt “Dat geeft niet.”

Mijn eerstvolgende herinnering is het zicht op twee ambulancemedewerkers in onze woonkamer. Ik kan me niet concentreren en tikken lukt niet. Er is consternatie die ik niet begrijp, ik volg het allemaal niet. Ze vragen of ik naar het ziekenhuis wil voor onderzoek. Vorige maand reed ik ook naar de IC in een ambulance (uit de hand gelopen urineweginfectie) en dat was zo belastend dat ik weiger. Oké. Ze vertrekken. Wat doen mijn ouders hier? Ik ga naar bed, ik snap niets.

Iris heeft de tussenliggende periode wel meegemaakt.

Garmt valt wel vaker in slaap tijdens een gesprek dus ik ben niet beledigd als hij wegdommelt. Ik rommel een beetje door en na een half uur wil ik ook naar bed gaan en probeer Garmt wakker te maken om hem dat te vertellen. Ik leg mijn hand op zijn schouder en zeg zijn naam. Geen reactie. Ik schud eraan, roep zijn naam. Niet wakker te krijgen! Ik haal de verzorgster, die het ook vruchteloos probeert. Ze zoekt een hartslag in zijn pols. Ze vindt er geen. “Hij is er niet meer Iris, hij is weg…”, zegt ze. Garmt is dood.Het volgende kwartier is niet te omschrijven.

Dan, in zijn andere pols, voelt de verzorgster een heel zwakke hartslag. Niet dood. 112 bellen!! De ambulance komt snel en constateren normale bloeddruk maar krijgen hem niet wakker. Ze schijnen met een lampje in zijn ogen: minimale pupilreflex. Na overleg met het UMC en neuroloog besluiten ze om Garmt klaar te maken voor transport naar het ziekenhuis. Ze vragen mij, Iris, of ze moeten reanimeren als zijn hart onderweg stopt. Ik geef het antwoord dat Garmt later bevestigt als het goede. Ik ga even zitten en tril ik over mijn hele lijf. Het duurt een kwartier voor ik weer kan staan. Garmt is dood. Garmt is niet dood. Garmt is misschien nu dood aan het gaan. Garmt is misschien hersendood??

Zijn ouders zijn intussen onderweg naar Utrecht en zijn zus Reneke op de hoogte. Er wordt een infuusnaald geprikt voor onderweg, standaard procedure. Hé. Er gaan twee oogjes langzaam open. Garmt is weer bij kennis, hoewel die kennis nogal beperkt is. Hij kan geen coherente zin schrijven, zakt voortdurend weg. Wat is er van hem over? Hij wilt niet naar het ziekenhuis. We gaan samen naar bed. Ik dacht dat hij dood was. Hij heeft eerder gezegd dat het hem liever overkwam dan dat hij ervoor moet kiezen.

Dit was dus de generale repetitie…

Begrijpt iemand hoe dit voor Iris is?! Iemand?

Wat me vooral bezighoudt aan deze ervaring is hoe gevoelsarm, bijna onverschillig ik reageer. Was het goed geweest als dit het was? Er is niet meer zoveel te halen en te brengen in dit bestaan. Het is nooit klaar, dus misschien was het wel goed geweest, zo. Dat houdt me bezig. Donderdagnacht biedt een engel aan me te verlossen in mijn slaap. Mijn antwoord luidt: “Vraag het me morgen nog maar eens.” Morgen is nu. Een geslaagde muziekavond die me nog uitgeputter maakt waar ik bijna niet van heb kunnen genieten. Het werk dat nog niet af is, ik kan er vast nog een paar brieven uitpersen. Ik heb nog een paar laatste beloftes in te lossen. Ik moet nog naar Lowlands en de City Swim. Zoe verdient nog tijd met haar pappa. Er zijn nog genoeg details vast te leggen. Ik heb er de kracht niet meer voor! Of wel? Ik ben een fucking blog aan het tikken, midden in de nacht. Gisteren was ik nog totaal knock-out. De laatste loodjes wegen het zwaarst, dus laten we dan maar snel beginnen, zodat het af komt voor het voorbij is.
De engel verschijnt weer. “Nee. Dankjewel, maar nog even niet. Tot ziens, amigo.”