that’s why we only work when…

…. we need the money. (Better on holidays, van Franz Ferdinand) Maar then again, ik zei eerder deze week al: volgens mij hoef ik nooit meer aan het werk. Hooguit nog heel druk vanalles doen maar dat voelt voorlopig niet als werk.

 

Ruben, Jos, Fred, Reneke… het was onvergetelijk fijn dat jullie hier waren.

 

Laatste dag Tarifa. Zoals altijd: de eerste dagen duren net zo lang als een kinderfeestje waar je niet heen wilt (HEEL LANG!) en de rest gaat net zo snel als een weekendje Lowlands (wat! nualvoorbij?). Er is goed voor ons gezorgd hier – mijn buik is zo gegroeid (voorgerecht: entrecote van 400g met een hele gorgonzola van de BBQ, dankjewel Jos) dat hij een eigen naam en persoonlijkheid heeft: we noemen hem Dick, denk ik.
 

Gisterenavond, kwart over zeven. Overdag is de zee vol met zeker honderd vliegers; nu zijn we met zijn tweeen aan het varen, een anonieme idioot en ik. Iris heeft al anderhalf uur op het water gestaan, ze heeft het koud, wilt naar huis, is op de kant aan het inpakken. Ik moest na het eerste halfuurtje richting de kant om een conference call te doen over Project MinE dus nu wil ik nog even doorgaan. Het gaat zo lekker, ik pop over de golven, mijn kite is precies groot genoeg voor de wind, ik vlieg heen en weer, zo lekker gaat het zelden….   De zee is groot en leeg en verschiet van turqouise naar azuur als je van branding naar diep water racet. Het is Oktober en ik vaar in een shorty, ik voel me voor het eerst in weken een beetje wakker en erbij. Na nachten van veertien uur slaap gaan de oogjes nu weer gewoon zonder wekker na een uur of acht open. De draaimolen start maandag weer, de agenda als vanouds bomvol, maar nu, nu duw ik nog even tegen mijn board en trek ik nog even aan mijn bar. Draai ik mijn kite nog even in een rondje en ben ik tevreden. En realiseer ik me dat Iris het koud heeft en naar huis wilt. Ik zie geen kites meer op het strand; alles is ingepakt. Ik wil zo graag doorgaan maar het lijkt alsof ik de laatste tijd alleen maar doe wat ik wil en Iris wilt naar huis. He's going the distance, she's all alone in her time of need (ik koos die lyrics vorige keer onbewust treffend, lijkt wel). Liever zijn voor Iris, DAT wil ik, ook al voel ik me even in tweeen gescheurd: dit is misschien echt de laatste keer dat ik op het water sta. I've had a nice run, denk ik, ook al sprong ik niet zo hoog als de rest en was het niet zo heel lang, ik heb lekker gekite, ik voel de metafoor met mijn onafgemaakte leven, maar het is mooi zo… ik stuur naar het strand en Iris komt me al zwaaiend tegemoet rennen, het water in. Fuck… ik heb te lang gewacht, ze is boos? Nee, ze zegt: Vind je het leuk? Ga nog even door. Toe maar. Keer om, het water op, ik zie je zo. Ik keer om en vaar een mooie bonus eruit. Er is een engel in mijn leven en ik geniet van haar en ik word met de dag angstiger dat ik niet goed genoeg voor haar ben.

 

Eergisteren. We zitten op een terras en er komt een bedelaar langs. Ik geef niets – en probeer te voelen waarom niet. Het steekt, al is het maar vanwege de ironie dat het hele ALS-gevecht afhankelijk is van donaties en ik vervolgens een opgehouden hand weiger. Ze kopen er toch maar drugs van. Misschien. Je helpt ze pas echt als je iets anders doet, iets structureels. Misschien. Waarschijnlijk. Netto zie ik vooral een zwerver die verder loopt en die gelukkiger was geweest met een euro dan met een "nee". En in mijn zoektocht naar het waarom niet komt het eerst naar boven dat dat het makkelijkst is. Wel wat geven verlengt de confrontatie met het feit dat die vrouw er slechter aan toe is dan ik, of creert de vraag of ik wel genoeg geef, of geeft me een ingewikkelde "oh dan ben ik trots op dat ik geef maar dat wil ik niet want dat is arrogantie"-vraag – dan liever een houding van "ik doe dit niet uit principe". Ik geef makkelijker als er niemand kijkt. Geven. Dana. Hm.

 

Gisterenavond. Ik kijk Iris aan tijdens het eten en ze geeft me een lach. Een flits van inzicht alsof je na een week vasten en sutrazingen ineens het licht ziet valt mijn kapotgesurfde brein binnnen. Het grootste en meest luxe genot is niet het Park Hyatt in Tokyo. Het is ook niet de kookkunst van Olivier Tucki in Manoir de Lebioles. Ook niet Oud Sluis of de Librije. Het is zelfs niet vier michelinsterren in twee dagen in Londen. Of de streak en oesters met Menko in New York. Ook niet het geluid van de motor van een Z4. Of het uitzicht van het ontbijt op Ilha Grande. Of de serene rust van de Ryokan in Japan. Zelfs niet de whisky boven op een berg toen ik Matthew net kende. Het grootste en meest overdreven luxueuze genot waar ik me in kan wentelen is de smaak van de vlinders in mijn buik als Iris naar me lacht. En als afgeleide daarvan: die smaakt nog het lekkerst als ik daar iets aan heb kunnen bijdragen. Gerard S. zei het me zoveel jaren geleden al en ik realiseer me dat het een cliche is omdat cliche's nou eenmaal cliche's zijn (die je je soms nog eigen moet maken), ik realiseer het me al al tijdens het inzicht zelf, we zijn in de war als we naar iets anders streven dan het gelukkig maken van de mensen waar we van houden. Ik ben vaak in de war. Hopelijk houdt ze het nog even met me vol.