Uiteindelijk komt het toch neer op de epische strijd tussen goed en kwaad. Licht en donker. God en de duivel. Nick Cave en Tom Waits. Frodo en Sauron. Of was het Saruman? Geheimpje: in mijn jeugd las ik best veel, ongeveer vierhonderd pagina’s per week (ja, ik hield het ook bij). Ik legde nooit halverwege een boek weg – ik houd niet van iets niet afmaken . Behalve Lord of the Rings. Wat een kutboek. Op precies de helft strandde ik.
Dus, goed versus kwaad.
Zó cliché!
Maartoch. In zijn manifestaties, in de details, in de uitlopers van de tentakels van het eeuwig reincarnerende oudste sprookje dat er bestaat, daar zit ieders persoonlijke goed-versus-kwaad verhaal. Verhalen, meervoud, want ook binnen een persoon vertakt en klimopt het sprookje tot duizenden ministrijdjes. We sproken (… ja?) vandaag over de wortel van het kwaad in een mensje. Dus:
Er was eens een Garmt. Hopla, zomaar. Ja, zomaar. Nee, dit is geen biologieles over voortplanting, het is voldoende om te stellen dat Garmt er was, en binnenin hem, een universum. Gigantisch, onverkend, vol met raadsels en schatten. En een Niks. Een plek die een soort ontkenning van alles is. Niet het plekje van de kleurplaat dat niet ingekleurd is, ook niet het gat in de kleurplaat, gewoon het stuk dat er niet is en dat je pas gaat missen als je ernaar zoekt. Het soort Niks dat je pas na een paar jaar therapie leert zien, maar nu loop ik op de zaken vooruit.
Uit het Niks kroop een Niets. Niets is de slechterik, gemaakt van Niks, hongerig als een zwart gat, onzichtbaar en alles waar hij voor gaat staan is Niet meer te zien. Slinks sluipt hij door mijn geest, en ik weet niet precies wanneer, maar ik denk dat het aan ‘t begin van mijn puberteit was, dat hij zich roerde. Hij fluisterde net onder de gehoorsgrens: “Je bent niets.” Gewoon, subtiel, af en toe, of variaties op dat thema. “Je voelt niets. Je mag niets. Het kan je niets schelen. Het maakt niets uit.”
Je weet dat het leugens zijn, maar hij is onvermoeibaar en subtiel. Hij gebruikt feiten uit de wereld om je heen om zijn punt te maken. “Kijk, ze pesten je, omdat je niets waard bent.” Soms zegt iemand dat dat niet waar is, maar Niets is slimmer. “Garmt, je hebt op zes scholen gezeten, en overal moesten ze je Niet. Wat is de constante factor? Dat ben jij, Garmt.”
Uiteindelijk zit Garmt zo vol zelfhaat en woede over … waarover? Over het talloze verhuizen, het gepest, het gelieg (eerst jokte ik, toen loog ik alsof het niets was), de enigszins gespannen relatie met de vader en het kattenkwaad. Het Niets krijgt een kans zijn gelijk te bewijzen. Hij begint: “Het kan je niets schelen. Zij zijn ook niets waard. Het maakt niets uit. Pak gewoon wat je wilt. Er gebeurt niets. Jij voelt je kapot? Maak iets anders kapot! Het maakt niets uit.” Iedere puber zoekt grenzen op. Ik ging er overheen. Ik deed veel mensen veel pijn en bewees het: Ik was Niets waard. Het kwaad in mij tierde welig.
Na een pubertijd van Niks ging ik op mezelf wonen. Ik weet nog steeds niet waarom, maar ineens wilde ik nooit meer liegen en vooral, nooit meer mensen pijn doen. Dat ging gemakkelijker dan ik dacht. Wat niet zo gemakkelijk ging, was de universiteit. Ik had letterlijk nog nooit uit een boek geleerd en tijdens hoorcolleges viel ik steevast in slaap. In mij was het ook een gedoe van jewelste. Mijn energie ging naar vechten met mezelf, en ik was best een serieuze tegenstander. In die tijd kreeg ik wel mijn eerste glimps van dat Niks, tijdens een terrasje met een vriendin. Ik herinner me het moment dat ze zei, “Wat ik vooral heb meegekregen is een gevoel dat ik er mag zijn, dat ik mag bestaan.” Ik dacht, “Dat lijkt me leuk!”, zocht naar zo’n gevoel, en vond? Juist, Niks.
Hij versjtierde mijn leven nog steeds, die Niets, elk foutje, vergissing en nederlaag aangrijpend om me in mijn aandacht te porren, wijzen, mijn blik erop te laten focussen. Ik had wel drive, leefdwang bijna, en lette erop dat die naar buiten kwam via goede eigenschappen. Met de resultaten probeerde ik mezelf te overtuigen dat Niets het verkeerd had, maar hij had bijna altijd het laatste woord. Na een theatervoorstelling waar ik het licht voor bedacht en gedaan had, dacht ik alleen: “Bij de tweede scene was die ene lamp net te laat.” Doodvermoeiend, ook voor mezelf. Bij iedere kritische noot zei Niets “Ziejewel!!”. Zelfs toen ik afstudeerde met een trotse tien, mokte hij “’t Is maar hogeschool…”
Zo ontstond in mijn vroege twintiger jaren een verdediging tegen Niks en Niets, gericht op presteren. Zolang er maar een verse glanzende prestatie lag om het Niks te voeden was er reden om vol te houden dat ik wel degelijk wat waard was. Ik schreeuwde de bedragen het liefst van de daken, kijk, zoveel dollars en euro’s ben ik waard! Ik had jarenlang niet door dat ik nog steeds gedirigeerd werd door het Niks, misschien omdat ik bang was voor niks (en voor spinnen, en de tandarts). Slim hè? Zolang ik maar bleef streven naar meer, groter, mooier, etc, kende ik alleen vrede op momenten dat ik n/Niks met rust liet.
Onderweg naar de volwassenheid leerde ik langzaam mijn eigenschappen te beheersen in plaats van andersom. Ik leerde ze zelfs samenwerken. Het sterkst werd de Fixxer, het stuk van mij dat Niets de fouten liet aanwijzen en dan vliegensvlug riep: “Dat gaan we fixxen!!” Er kwam langzaam wapenstilstand, het Niks werd ingedamd en afgebakend en zo ontstonden steeds langere momenten van vrede. Vaak was dat terwijl ik keihard bezig was, liefst met een onmogelijk probleem. Ja, de wereld is het eenvoudigst als je een duidelijk doel hebt, het liefst een vijand. Desnoods maak je het probleem tot vijand.
Zo, tot zover de inleiding. Eindelijk komen we toe aan waar ik heen wil met deze post. De metafoor begint te breken; je kunt niet je hele persoonlijkheid en de uitdaging van Parsival in een Niets en een Fixxer proppen, of je jeugd samenvatten tot “Ik koester een onbevredigbare leegte en mijn copingsstrategie is een groot deel van mijn identiteit”. Je kunt het natuurlijk wel guitig zelfrefererend postuleren.
Het punt is dus, Niets maakte een klein vreugdedansje bij het horen van de diagnose en Fixxer ging enigszins in overdrive. Eindelijk eens een reden om ons niet in te houden, dachten ze allebei. Een episch gevecht werd het, maar wie tegen wat, dat is nog steeds niet helemaal duidelijk. Niets greep elke tegenslag of achteruitgang aan met giechelende vrolijkheid om te ziejewellen. “Ik ga winnen, dat weet je toch. Stribbel niet zo tegen, kom, geniet met me mee, ga lekker zitten, dan eten we kitesurfherinneringen en poepen we vernedering.” Fixxer schreeuwde dan zo hard mogelijk “DAT GAAN WE FIXXEN!!”.
Enzovoort, enzovoort. Twee en een half jaar lang. Ik ben niet Fixxer en Niets, maar ik liet me wel vaak door ze sturen. Elk gesprek over mijn gezondheid leverde gigantische angst op: zie je wel, ik mag niet leven. Vliegensvlug gevolgd door boosheid: wat nou, mag ik niet leven van jou!!? Ja, alle lust wil eeuwigheid. Durfde maar eens “euthanasie” te zeggen in mijn aanwezigheid. To be fair, sommige artsen zijn ook wel heel geschikt als projectiedoek voor het kwaadwillende Niets. Het CTB heeft niet voor niets een reputatie waarvoor gewaarschuwd moet worden.
Op zekere dag, ongeveer twee weken geleden, viel een eik om, in mij. Zo voelde het tenminste. Ik heb regelmatig gezegd dat ik erger heb meegemaakt dan ALS. Tot een paar weken geleden was dat waar. Toen was ik uitgefixt, leeggelopen, geisoleerd, alleen, hurt. Wanhoop, depressie, slechte koffie, jeweetwel. Het diepste punt van je leven, zeg maar. Na een paar dagen (weken? hoe lang voelde (voel?) ik me al zo?) van die staat van zijn bekeek ik de situatie en zag dat het onmogelijke voor het eerst onontkenbaar mogelijk werd. Jamaar stel nou, dat ik níet win? Verliezen is mogelijk. Fuck. Stel nou dat ik niet win? Alle lust wil eeuwigheid, maar mijn (vecht/levens)lust is kennelijk niet eeuwig.
Doodgaan is niet verliezen. Bitter en boos worden, dat is verliezen. Ik zag mezelf op tv zeggen dat ik gelukkig niet boos of bitter was. Toen was het waar. Hoe lang al niet meer? Zou het ooit nog waar kunnen worden? Natuurlijk is het niet zwart-wit, maar ik spuw mijn gal steeds vaker op vrienden en geliefden, nu er geen stomme bedrijven met stomme fouten zijn om me op af te reageren. Zo wil ik niet herinnerd worden.
Dat en meer vloog door mijn kop, en uiteindelijk voelde ik me zo verneukt kapot, dat ik de huisarts mailde, met als subject line “de wereld heeft gewonnen.” Of ze een keer langs kon komen om over euthanasie te praten. Ik drukte op send en voelde de eik omvallen. In mijn jeugd verhuisden we naar een huis met populieren in de tuin. Die moesten weg. Statige, mooie bomen die met kettingzaag en kloofbijl werden gereduceerd tot openhaardhout. Het majestueuze gekraak en de lome, onherroepelijke val van vijftien meter boom was het enige waarmee ik de omslag in mijjzelf kon vergelijken. Nee, ik wilde en wil nog niet dood. Nog lang niet. Maar ik erken nu dat er een situatie kan komen waarin ik dat wel wil. Ik staar al twee weken naar de cursor van de moeilijkste blogpost ooit (voor mij, tenminste), omdat dit het echte sterven inluid, denk ik. Mijn leven lijkt gereduceerd tot een todolist met als laatste item “doodgaan”. Hopelijk dient de dood zich aan voordat ik er actief voor moet kiezen. Niet te snel, ik heb nog wat onmogelijke dingen mogelijk te maken, maar graag wel voordat ik in de hel op aarde beland. Zoals doodgaan niet gelijkstaat aan verliezen, staat de hel niet gelijk aan sterven of verslagen zijn. De hel staat gelijk aan bitterheid en boosheid waar niet meer aan te ontsnappen is. Ik was bang, nee, ik geloofde dat ik er al was beland.
Hoe vecht je jezelf uit de hel? Wie is hier nu eigenlijk de vijand? Ik herinner me een grafittitekst uit mijn middelbare schooltijd: “Fighting for peace is like fucking for virginity”. Misschien moet het over een andere boeg gegooid worden. Een verlicht persoon noemde mij ooit Parsifal. Toevalligerwijze had ik een draak gespeeld in een toneelstuk over de ridders van de ronde tafel, dus ik dacht jarenlang dat Parsifal een brute ridder was die alle gevechten altijd won. Het verlichte persoon en ik zijn nog eens naar de gelijknamige opera geweest, en besloten aan iedereen te vertellen dat we hem echt helemaal uitgezien hebben. Daar had ik het echte verhaal ook niet kunnen leren, want ze zongen in het fucking Duits. Lang verhaal kort: Parsifal is ook wel ridder, maar hij is vooral een dwaas die compassie ontwikkelt en daar de Graal mee bereikt. Treffend dat Nietzsche (kom, jullie hebben zijn citaat toch wel herkend in deze blog?) zijn relatie met Wagner verbrak toen hij deze opera uitbracht.
Maar toen. Derde fase van het sprookje, na erwaseens en opzekeredag. Eigenlijk is ’t bij dit sprookje niet maartoen maar onderwijl. Onderwijl prevelde Garmt duizend keer per dag een toverspreuk. Een toverspreuk in de vorm van een zen-vraagstuk, een koan: Waar vind ik liefde? Waarvindikliefde? Waarvindikliefde. Tijdens het mediteren, tijdens het douchen, tijdens het bepotelen en betasten, tijdens het wachten, tijdens het toekijken. Koans los je niet op met je hoofd. Je moet ze realiseren en manifesteren, en dat kan alleen als je jezelf helemaal onderdompelt in de vraag, hem met heel je wezen beleeft. Als je mazzel hebt gebeurt er dan iets. Waarvindikliefde. Er komen antwoorden, een hele hoop zelfs, maar het antwoord dat mij de koan laat passeren zit er niet bij. Dat gaat zo:
Waarvindikliefde. Als de verzorger mijn ogen wrijft. In de nek van Paul, als hij me knuffelt. Waarvindikliefde. Tussen de berichtjes van Menko. Nergens. Bij de zoen van Iris. In mijn borst, als ik naar Zoe kijk. Nergens. In mijn buik, als ik adem. Via de opgetogen opgestoken duim van Klaasjan. Onder de ijskoude douche. Nergens. Wat nou, nergens? Dit begint irritant te worden. NERGENS, roept Niets stampvoetend, wijzend in de richting van het bodemloze Niks. NERGENSNIKSNIET! Ik werp een blik in zijn richting en zie alle stukjes liefde die ik dagelijks over me heenkrijg onherroepelijk in de richting van Niets’ vinger vliegen. Zucht. Zo schiet het natuurlijk niet op. Ik zit bij de pakken neer, sta weer op, smijt mezelf weer in de strijd… tot de zoveelste engel (vermomd als klein blond vrouwtje) langskomt. Haar hart breekt bij het zien van al dat geworstel en geruzie. Ze spreekt haar eigen toverspreuk (“Je bent beter dan dit, Garmt!”) en smijt een brokje van haar gebroken hart regelrecht het Niks in. Daar treft het mijn bevroren hart treft en ontdooit er een puntje van. Ik kijk het Niks met open mond aan. In. Door. Dáár vind ik liefde. Daar, middenin het Niks, waar mijn hart zweeft, WTF. Het dringt tot me door, helemaal, en ik realiseer me dit visoen. Het gapende onbevredigbare gat in mijn ziel is nu gevuld met… liefde. Andermans liefde, mijn liefde, stukjes hart, whatever. Niks “Niks”. Daar vind ik liefde. Nu nog manifesteren en dan leven jullie nog lang en ik gelukkig.
Epi(c)loog
Parsifal kon best met een zwaard overweg, maar met een hamer in je hand lijken alle problemen op een spijker. Benjamin Clementine vocht ook tegen verbittering. Hij zingt het nummer nooit meer, misschien delen we een inzicht? Compassie is de enige manier om de wereld te veranderen, concludeerde ik ooit met een paper voor een MBA vak. Ik was alleen dat andere cliché vergeten: Verbeter de wereld, begin bij jezelf. Nick zei het ook al in een blog. Het is nog niet te laat.